De Weense Jugendstil in de muziek
Muziek

De Weense Jugendstil in de muziek

Al vele jaren werpt pianiste Reinild Mees zich op als onvermoeibare ambassadeur voor het vroeg-20ste eeuwse lied. Liefdevol ontfermt ze zich over muziek die onterecht in de vergetelheid dreigt te raken. Na tussen 1998 en 2012 de ‘Complete Songs’ van Schreker, Elgar, Respighi en Szymanovski op cd te hebben gezet (bij Channel Classics), nam ze onlangs het liedoeuvre van Korngold op. Inmiddels heeft ze zich ook op de liederen van Joseph Marx gestort.

Op 8 maart [2014] is hij te horen in de Kleine Zaal van het Concertgebouw: Joseph Marx (1882-1964), componist, muziekpedagoog, pianist, muziekcriticus en filosoof. Omgeven door tijdgenoten als Erich Wolfgang Korngold, Fritz Kreisler en Richard Strauss. En uitgevoerd door tenor Michael Schade, violist Philippe Graffin en pianiste Reinild Mees.

‘Het Wenen van Joseph Marx’ heet dit programma, dat een opmaat wil zijn naar de herontdekking van zijn muziek. Want Marx werd weliswaar bij zijn leven hogelijk gewaardeerd, maar raakte later op de achtergrond.
Volkomen onterecht, vindt Reinild Mees. Vijftig jaar na ’s mans dood nam ze een kloek besluit, namelijk om zijn complete liedoeuvre op cd vast te leggen. Een immense onderneming, want we praten hier over 161 liederen waarvan tot nu toe slechts een handjevol is gedocumenteerd.
In 2014 toog ze hoogstpersoonlijk naar Wenen, op zoek naar verweesde Marx-liederen. En met succes: ze wist alle partituren bijeen te schrapen, daarbij geholpen door Universal Edition en de Joseph Marx Gesellschaft. Sommige liederen vond ze in de oude druk terug in diverse bibliotheken. En van enkele trof ze zelfs nog de handgeschreven versie aan in de Österreichische Nationalbibliothek.

“In die tijd was het mode om liederen te componeren,” verklaart Mees het hoge aantal. “We kunnen ons dat nu niet meer voorstellen: een hedendaags componist die zich concentreert op liedkunst. Maar in het begin van zijn carrière werd Marx er beroemd mee. Die 161 liederen heeft hij allemaal rond 1900 gecomponeerd, in dat weldadige Jugendstil-idioom…”

– Jugendstil? In de muziek?
“Ja, toch wel. Natuurlijk, de Jugendstil is in München ontstaan als beeldende kunststijl en via Londen en Parijs in Wenen terechtgekomen. Daar werd Gustav Klimt de beroemdste vertegenwoordiger. Maar de Jugendstil heeft wel degelijk een enorme weerslag op de muziek gehad! Die weelderige sfeer, de exotische elementen, die harmonische kleuring door chromatiek… Vergelijk het ook maar met het ‘impressionisme’ van Debussy. Er wordt vaak gezegd dat je dergelijke etiketten niet op muziek mag toepassen, maar in Oostenrijk onderkennen ze die verwantschap toch echt wel, hoor.”

Zo bezien is Joseph Marx een typische Jugendstilcomponist, meent ze. “Soms hoor je het oriëntalisme van een Debussy, met die heletoons-toonladder, bijvoorbeeld in het ‘Japanisches Regenlied’. Tegelijk vind ik hem ook van het kaliber van een Richard Strauss, zeker qua diversiteit. Alleen, hij moet weer ontdekt worden. Tot dusver is er maar heel weinig van zijn werk opgenomen. Het is ook virtuozemuziek, die je niet zomaar even wegspeelt. Bovendien: de uitvoeringspraktijk van die stijlperiode vergt nog een studie apart! Het moet allemaal héél delicaat gezongen worden, met subtiele portamenti; niet zo groots en theatraal als opera. Leontyne Price heeftwel eenseen paar liederen van hem uitgevoerd, maar haar interpretatie is toch een beetje teopera-achtig. Er zijn helaas maar weinig opnamen uit zijn tijd. Maar wanneer je Joseph Marx zelf hoort spelen, klinkt dat heel vrij, vooral qua tempi. Een beetje dromerig en sentimenteel, met veel rubato…”

– Ik herinner me een piano roll uit 1922 van Ravel, die zelf zijn ‘Pavane pour une Infante défunte’ speelt: een beetje ongelijkmatig, associatief, bijna alsof hij achter het klavier wat voor zich uit zit te mijmeren…
“Precies, dat bedoel ik! Die uitvoering van Ravel ken ik niet, maar Gustav Mahler speelde zelf ook heel vrij. Ooit hoorde ik hem het uittreksel van zijn Eerste Symfonie spelen, ook van een piano roll, en het viel me op dat de akkoorden steeds ‘inégale’ werden aangeslagen, heel anders dan wij nu leren.”

Net als zijn oudere collega, de liedvernieuwer Hugo Wolf, schreef Marx een ‘Italienisches Liederbuch’, met de bekende vertalingen van Paul Heyse. Mees: “Daar hoor je bijna nooit iets over, en Marx heeft ook nét andere teksten gekozen. Die vertaalde Italiaanse volksliedjes waren toen erg populair. Ik heb weleens met de gedachte gespeeld om een programma samen te stellen met het ‘Liederbuch’ van zowel Wolf als Marx… ” Lachend: “Alleen loop je dan het risico dat mensen gaan vergelijken. En het is nou ook weer niet mijn bedoeling om er een soort Diskotabel van te maken!”
Marx behandelt de teksten wel net als Wolf: “Ook bij hem wordt het gedicht, en dan vooral het declamatorische aspect, uitgangspunt van de compositie. Transparantie en verstaanbaarheid staan bovenaan. Als zanger moet je daarom niet alles legato zingen, want de rol van de vertelling overstijgt vaak de klank. En als pianist moet je weer interpreteren vanuit de zangstem.”

Mees wijst erop dat in de eerste helft van de vorige eeuw een bepaald levensgevoel heerste, waardoor verschillende componisten op gelijksoortige ideeën leken te komen.
“Joseph Marx en Ottorino Respighi vertonen gelijkenissen zonder dat je nou kunt zeggen waar de een de ander beïnvloedt. Zelfs Gustav Mahler was in het veld van zijn tijdgenoten niet uitzonderlijk. Natuurlijk is hij een groot componist, één van die giganten die overeind zijn gebleven. Maar zijn idioom was destijds toch niet uniek, hoor.”
Destijds was er ook veel meer uitwisseling onder kunstenaars, die elkaar opzochten in buitenhuizen of salons. “Tegenwoordig gaat dat veel individualistischer; men wil elkaar nu juist niet meer beïnvloeden, denk ik soms… Maar toen was dat eclecticisme, het bewust overnemen en mengen van elkaars vondsten, een stijl op zichzelf.”

De Marx-opnamen vinden binnenkort plaats in de studio van Deutschlandradio te Berlijn. Hier nam Reinild Mees vorig jaar ook al de verzamelde liederen van Erich Wolfgang Korngold (1897-1957) op, bijgestaan door sopraan Adrianne Pieczonka en bariton Konrad Jarnot. Beide albums worden uitgebracht bij het Weense label Capriccio.
Reinild Mees: “Korngold is overigens een aparte figuur, heel anders dan Marx, die toch iemand uit de hoogromantische traditie was. Korngold is speelser, heeft meer humor. Zo schreef hij op een servet ooit een ode aan ‘Die Gansleber im Hause Duschnitz ‘. Of je hem in die zin met Mozart kunt vergelijken? Jazeker, ook hij bleef een stout jongetje. Maar met zijn Drie Lieder opus 18 kan hij het tegen Schönberg opnemen. En zijn ‘Lieder des Abschieds’ zijn echt een topper, vergelijk ze maar ‘Verklärte Nacht’. Maar hij ging in 1934 naar Hollywood en schreef daar filmmuziek voor Warner Brothers. En ja, en toen hij na de oorlog terugkeerde in Wenen, werd hij daar niet langer serieus genomen…”

Gelukkig beleefde Korngold een revival en klinkt zijn muziek regelmatig in concertzalen. Hoe anders verging het vele tijdgenoten, weet Mees: “Het is triest, maar bij Universal Edition liggen honderden, zo niet duizenden liederen op de plank te wachten om heruitgegeven te worden. Tja, binnen het naoorlogse Europa kwamen er totaal nieuwe impulsen en is veel liedrepertoire in de vergetelheid geraakt. Dus toen ik in 1998 de Stichting 20ste eeuwse Lied oprichtte, voelde ik me wel een beetje een pionier, haha. Maar het leuke is: ik bleek niet de enige! Vooral sinds de 21ste eeuw leeft de belangstelling voor die nostalgie weer op. Kijk maar naar de lange parelkettingen, Tiffany-lampen en retro-motieven op het behang en de gordijnen… Zoiets hangt kennelijk in de lucht.”

‘Het Wenen van Joseph Marx’. Concertgebouw Amsterdam, zondag 8 maart 2014