Beeld: sopraan Heleen Koele en countertenor Sytse Buwalda. (Credits Het Nederlands Bach Consort)
‘Sytse100!’ luidde onlangs de speelse titel van een muzikaal festijn rondom Sytse Buwalda. Want de zanger vierde dit jaar zijn zestigste verjaardag én zit veertig jaar in het vak. Sinds bijna vijf jaar is hij tevens een van de artistiek leiders van Het Nederlands Bach Consort. Dit ensemble heeft een geheel eigen Allerzielentraditie ontwikkeld; een concertreeks met theatrale elementen, waarin ook het publiek wordt betrokken.
‘Het is alweer een tijd geleden dat ik hem voor het eerst hoorde zingen, zuiver en ijl, en ik dacht dat ik was overleden. Want ik hoorde engelengeluid.’
Aldus dichter Gerrit Komrij in 2010, als hij het voorwoord schrijft bij Mijn naam is Boom, een bundel kwatrijnen van Sytse Buwalda zelf. In 1997 ontmoetten beiden elkaar tijdens het VARA-programma Ophef en vertier en op verzoek van Komrij zong Buwalda Bist Du bei mir. Zo ontstond een vriendschappelijke band.
In 2011 kwamen ze elkaar weer tegen in De Zeven Zonden van Jeroen Bosch, een project van ensemble Camarata Trajectina waarvoor Komrij de teksten had geschreven. Buwalda: ‘Ik speelde daarin de Lust. Er is nog een foto waarop ik praktisch naakt op tafel lig. De regisseur had het zo gepland dat Gerrit vlakbij mij stond. En toen Gerrit op een gegeven moment keek, pakte hij zijn zakdoek, depte zijn voorhoofd en sprak: “Wijk van mij, satan!” Dat stond niet in het script, hij improviseerde het ter plekke. Geweldig.’
Het ‘engelengeluid’ dat Komrij verrukte, werd al vroeg ontdekt door zangpedagoog Paul Hameleers: hij gaf de vijftienjarige Sytse zijn eerste zanglessen. ‘Paul is heel belangrijk voor me geweest, een soort tweede vader. Hij hoorde dat ik in de hoogte naar mijn kopstem ging en heeft toen aan mijn ouders toestemming gevraagd om dat te ontwikkelen.’
Toch ligt de basis voor zijn carrière in het ouderlijk huis: ‘Mijn vader speelde piano, mijn moeder zong als een nachtegaal. Als kleuter zong ik al mee: met oude kinderliedjes, en met een lp van De Fabeltjeskrant. Ik moest altijd huilen bij het liedje Dag lieve omgewaaide eik, van Bor de Wolf. Ik vond het zo erg, van die boom en dat verdriet van Bor.’
Spiritualiteit
In 1983 belandt hij op het Amsterdamse conservatorium. Eerste mijlpaal is die keer dat hij door een agent wordt benaderd, midden jaren tachtig. Of hij wil soleren in Jephta van Händel? Buwalda: ‘Dat gaf me het gevoel: ja, nu mag ik mezelf echt zanger noemen. In 1995 kwam mijn eerste solo-cd uit: Bach & Buwalda. Een bijzondere kans, vanwege mijn liefde voor Bach en dan met name zijn cantate-aria’s. Ik mocht met geweldige musici samenwerken, als organist Richard Egarr en hoboïst Paul van der Linden.
Bach is wel echt een deel van mijn zijn. Al voel ik dat ook bij Vivaldi of Pergolesi. Sommige componisten weten spiritualiteit zó in noten te vangen dat mensen al ontroerd raken door een Stabat Mater zonder te weten waar de tekst over gaat. Dat is de magie van die muziek. Op YouTube zie ik reacties als: “Oh, dit raakt me zo, kan iemand dit voor me vertalen?”’

‘Heel waardevol’ noemt hij ook de eerste cd waarvan hij de hele productie zelf deed: Sacred Arias, in 2004. ‘Ik wilde een album maken met liederen die ik mooi vond. En dat in een tijd dat het internet nog beperkte mogelijkheden had. Dus toen ik die hele lading cd’s thuiskreeg, heb ik letterlijk in het telefoonboek alle platenzaken opgezocht en gebeld: “Ik heb een cd uitgebracht, wilt u misschien een doosje in consignatie?” Uiteindelijk werd Sacred Arias gedraaid bij Classic FM en haalde zelfs de nummer één-positie in de Klassieke Top 50!’
Daarna volgde nog een aantal eigen producties, waaronder Songs of Life and Death, opgenomen tijdens mijn 25-jarig jubileum in 2010. Een album met zeventiende-eeuwse, vaak melancholische liederen van Engelse componisten als John Dowland en Henry Purcell.
Geridderd
Buwalda: ‘Over John Dowland werd gezegd: “Semper Dowland, semper dolens,” altijd treurend. Een kennis van me zei laatst: “Ik denk dat het leven soms wel zwaar voor jou is.” Ja, soms voelt het inderdaad als een opgave. Maar dat maakt ook dat je alles intenser beleeft. En dat je je, wanneer je vrolijk bent, ook echt het kind in de speelgoedwinkel voelt. Al geef ik dingen weleens te veel gewicht. Mijn zielemaatje Ton, die drie jaar geleden stierf, zei dan: “Sytse, maak het niet zo zwaar.” Daar had hij gelijk in. En tegelijk heb ik bij heel serieuze recitals weer de behoefte om met een kleine twist, een kwinkslag, éven de spanning te breken zodat mensen kunnen herademen.’
Enkele jaren na Songs of Life and Death komt Buwalda in contact met hedendaagse componisten die werk aan hem opdragen: de Cubaanse gitaarlegende Leo Brouwer en de Grieks-Amerikaanse Victor Kioulaphides. Buwalda wordt ook tweemaal uitgenodigd voor festivals in Havana en krijgt in 2012 de Premio de Honor Cuba Disco uitgereikt, een soort Cubaanse Edison, voor zijn hele cd-oeuvre. In 2016 wordt hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
De virtuoos
Toch hecht hij minder waarde aan zulk eerbetoon dan aan de ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt. Als ‘echte gamechanger’ noemt hij De virtuoos (1995), een voorstelling met actrice Ina van Faassen en klavecinist Pablo Escande. Geregisseerd door Frans Mulder, naar het boek van Margriet de Moor.
‘Van Ina en Frans heb ik geleerd hoe je je moet bewegen op de bühne. Tot die tijd was ik een beetje een houten Klaas. Zij leerden me basisdingen als: wanneer je een beweging begint, moet je die ook afmaken. Ik ontdekte ook wat je zoal met je handen kunt doen, en met je mimiek. Als ik nu een video terugzie van mijn eerste operarol, Orfeo, denk ik: waarom slúíp ik over het toneel in plaats van gewoon te lopen? Ina gaf eerlijke en opbouwende kritiek, en tegelijk gaf ze me het zelfvertrouwen om dingen te proberen. In die periode is mijn interactie met het publiek tot ontplooiing gekomen. Dat mijn recitals nooit statisch zijn, dank ik aan De virtuoos en aan Ina met wie ik tot aan haar dood bevriend ben gebleven.’
Hoe heeft je interpretatie zich verdiept, afgezien van deze praktische kant?
‘Het leven zelf zorgt dat je interpretatie verdiept. Je leven draag je met je mee, en dat resoneert in je muziek. Zo doe ik jaarlijks met pianist Steven Faber Schuberts Winterreise, en telkens ontdekken we weer diepere lagen. Maar al proberen we in de repetities van alles uit, je zult in mijn bladmuziek geen notities vinden als: “Hier harder, daar zachter”− nee, nooit. Ik laat het gewoon gebeuren. Interpretatie is ook je kwetsbaar opstellen. Al zingend ben ik emotioneel aan het strippen, ik geef mezelf bloot, niks is fake. Goed interpreteren werkt net als praten: soms maak ik de klank wat voller, soms plaats ik wat accenten, maar vooral: ik denk er niet bij na. Het gebeurt.’
Ervaar je muziek maken soms meditatie of misschien zelfs gebed?
‘Ja! Oh ja. Als ik zing, gooi ik altijd mijn lijntje naar boven uit. Ik ben nooit een zanger geweest die dacht: ik kom, ik zing, ik incasseer en ik ga weg. Ook bij de zoveelste Matthäus Passion blijf ik me bewust van wat ik zing. Al kun je dat meditatieve in elke muziek vinden. Wanneer ik zing: “Eén straat moet ik gaan waar nog niemand kwam” in de Winterreise, voel ik dat als een klein gebed. Hetzelfde heb ik met Morgen! van Richard Strauss:
“En morgen zal de zon weer schijnen
en op de weg die ik zal gaan
brengt zij ons, gelukkigen, weer samen …”
Dat is – nee, niet alleen een gebed, het is meer. Het is hoop geven aan mezelf en het publiek: dat je, zelfs als iemand niet meer leeft, je kunt voorstellen dat je elkaar ooit weerziet. En alles wat je bij leven tegen elkaar zei, hoef je dan niet opnieuw te zeggen. Je kijkt elkaar in de ogen en je weet het. Als je die beleving mag overbrengen, dát is verdieping. Niet alleen mooie nootjes en tekst; ook de laag die jouw levenservaring toevoegt. En dat heeft niks te maken met prestigieuze bühnes of materiële rijkdom. Het kan in een kleine kamer met een paar mensen, en dan heeft het evenveel waarde.’
Coronacrisis
2015 was voor Sytse Buwalda een ingrijpend jaar: zes weken voor de opnamen van de documentaire Erbarme Dich van Ramón Gieling, deed zijn stem het opeens niet meer. ‘Een stembandverlamming. Het advies van de kno-arts luidde: “Zeg het komende halfjaar alles maar af. En er is geen garantie dat het ooit goedkomt.”
Ik dacht: maar dit kan toch de bedoeling niet zijn? De bedoeling is toch dat ik zing, dat ik mensen blij maak of ze kan troosten? Dat geloof ik echt: dat iedereen een talent en een soort opdracht meekrijgt, niemand uitgezonderd. Dus ik ging voorzichtig oefenen, dagelijks wandelen en verbinding met het hogere zoeken … Ja, sommige mensen zullen dit misschien zweverig vinden, maar het is wel waar. En een paar dagen voor de opnamen had ik mijn stem terug en kon ik live Erbarme Dich zingen. Een wonder.’
Een vergelijkbare identiteitskwestie overviel hem tijdens de coronacrisis. ‘Dat we niet meer mochten optreden heeft een enorme impact op me gehad. Ik heb me letterlijk afgevraagd: wie ben ik nog als ik niet meer kan zingen? Uiteindelijk belde ik mijn vriendin en collega Heleen Koele op, die met hetzelfde bleek te worstelen. Ik vroeg haar: “Heb je zin samen een ensemble op te richten en Bachmotetten te zingen?”’
Zo ontstond Het Nederlands Bach Consort, dat volgend jaar het eerste lustrum viert. Buwalda: ‘Dat is wel een totale shift geweest in mijn wereld. Want toen werden we behalve zanger opeens ook artistiek leider. Eindelijk konden we zelf mooie, maatschappelijk relevante programma’s bedenken. En ja, dan word je dus ook geconfronteerd met de achterkant van het concertgebeuren, de kant die het publiek niet ziet. Dat is werk in het kwadraat! Daarom hebben Heleen en ik een leergang Leiderschap in Cultuur gevolgd aan de Universiteit Utrecht.’
Je bent nu zestig. Hoe kijk je naar de eindigheid van dit leven?
‘Mijn levensweg is niet altijd over rozen gegaan, en toch heb ik zoveel mooie dingen mogen beleven. Zoals mijn vader altijd zei: “Tel je zegeningen!” Oké, het verdriet om dierbaren die er niet meer zijn − dat blijft altijd. Dat is een steen die ik met me meedraag. Maar al wordt die steen niet lichter, ik word wel sterker. Het is ook niet erg als je af en toe in de put zit. Ton zei dan: “Laat die laatste paar takken waaraan je je aan vastklampt maar los en ga op de bodem van die put zitten. Want van daaruit heb je de beste blik naar boven en kun je weer omhoog.”
Ik heb ook geen enkele moeite met de gedachte aan de dood. Wat daarna is? Geen idee, maar het zal goed zijn. En toch − stel dat ik zou horen dat ik nog maar drie maanden heb, dan wil ik wel kunnen denken: ik heb iets bijgedragen aan het welzijn van mensen. Hopelijk met de muziek, maar misschien ook met wie ik als mens ben geworden. Zoals Bram Vermeulen zong: “Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.” Maar vooral prijs ik me gelukkig dat ik op mijn weg zoveel mooie mensen mocht ontmoeten. Dat zij hun levenswijsheid bewust of onbewust met me deelden en mij de kans gaven om mezelf te ontplooien.’
De speellijst van Allerzielen 2025 met Het Nederlands Bach Consort vind je hier.
(Dit artikel verscheen in verkorte vorm in het Nederlands Dagblad)
Waardeer je dit artikel?
Dan mag je dat ook laten blijken met een financiële bijdrage. Zo help je mij om als freelancer te blijven werken!
