Blijdschap en woede, hoop en wanhoop, trots en vernedering, liefde en jaloezie – het bijbelboek Psalmen bezingt alle schakeringen van ’s mensen gemoed. Juist aan die universele emoties ontleent deze poëzie al duizenden jaren haar tijdloosheid, zegt hymnoloog dr. Jan Luth.
(de Stentor, rubriek Binnenin, april 2015)
Zeven jaar was ik, toen ik op de basisschool mijn allereerste psalmversje leerde. “Zijn’ grondslag, zijn onwrikb’re vastigheden / heeft God gelegd op bergen, Hem gewijd…” Psalm 87, in de berijming uit 1773. Moeilijk? Gek genoeg viel dat mee. Natuurlijk snapten we die tekst niet meteen, maar blijkbaar legde de juf goed uit wat er bedoeld werd, althans zo dat we ons er een beeld bij konden vormen. En het klassikaal zingen van die statige melodieën, met hun onvoorspelbare ritme – ach, ook dat was prima te doen.
Herkenbaar, bevestigt hymnoloog Jan Luth lachend. “Dat was eigenlijk nooit een probleem in die tijd. Blijkbaar deed men op school en tijdens de catechese veel moeite om ingewikkelde zaken aan kinderen te verduidelijken. Tegenwoordig moet alles in hapklare brokken worden opgediend.”
Ergens is dat jammer, want juist de psalmen bieden ons een zingevingskader voor de meest complexe emoties. Of, zoals Luth zegt: “In de psalmen zie je alle gemoedstoestanden terug waarin een mens terecht kan komen. Vreugde, verdriet, angst, eenzaamheid, verwachting, wanhoop – alles. Daardoor blijven ze actueel.” Inderdaad: moest ik als kind nog menige psalmtekst voor kennisgeving aannemen, met het klimmen der jaren valt er toch telkens een kwartje van herkenning: Oh, dus dít werd er bedoeld…! Want al zing ik die Geneefse psalmen zelden, de Statenberijming blijkt stevig opgeslagen in mijn langetermijngeheugen. Af en toe komt er een toepasselijk citaat bovendrijven, en op zulke momenten ben ik bewust dankbaar voor de exercities in mijn jeugd.
Luth: “Ja, Calvijn noemde de muziek ook ‘een trechter voor de tekst’. Gezongen teksten onthoud je beter. Dat zie je bijvoorbeeld aan mensen die dement worden: wát ze ook allemaal vergeten, die psalmen kennen ze vaak nog steeds uit hun hoofd, en daar hebben ze houvast aan.”
6
“Nou, voor een deel is die mij met de paplepel ingegeven: ik ben protestants-christelijk opgevoed. Maar later, toen ik in Kampen theologie studeerde, verscheen in 1979 een beroemd geworden artikel van Klaas Bolt: ‘De gemeentezang in een crisissituatie’. Bolt was een gerenommeerd kerkmusicus en organist aan de Sint Bavo in Haarlem. Volgens hem werden de psalmen in de jaren zeventig veel te snel gezongen. Hij bepleitte dat er weer langzaam gezongen zou worden, want zo was het volgens hem bedoeld. Dat meende hij op te maken uit de 16de eeuwse notatie. Zijn artikel intrigeerde me dusdanig dat ik voor mijn doctoraalscriptie in het onderwerp ben gedoken, om uit te zoeken of hij gelijk had.”
En, had Bolt gelijk?
“Néé…! Dat wil zeggen: historisch bezien wel, in die zin dat er eeuwenlang inderdaad langzaam is gezongen. Maar Bolt had ongelijk met zijn bewering dat je dit kunt baseren op de 16de eeuwse notatie. Dat langzame zingen kwam voort uit een pedagogische kwestie. Kijk, volgens de Reformatie-theologie kreeg de gemeente een actief aandeel in de liturgie: mensen moesten voortaan zelf zingen. Dat was iets nieuws. Vanuit de katholieke kerk was men Gregoriaans gewend en dat werd alleen door de priester en het koor, de schola cantorum gezongen, in het Latijn. Maar nu moest iedereen de melodieën van het Geneefse psalter aanleren. Ook de berijmde teksten in de landstaal waren nieuw. Daarbij had je als voorzanger vaak te maken met analfabete mensen. Waarschijnlijk is daardoor dat kalme tempo erin geslopen.”
Maar voor het Geneefs psalter gebruikten ze toch uit bekende wijsjes van de straat, en voorzagen die van een psalmtekst?
“Haha, een bekend misverstand! In zowat alle boeken lees je dat. Maar het blijkt helemaal niet waar. Het klopt ook niet met de theologie van Calvijn. Juist hij maakte, nota bene als eerste, onderscheid tussen geestelijke en wereldlijke melodieën. Nee, voor een deel is de muziek van het Geneefse psalter ontleend aan Gregoriaans. In psalm 80 zie je duidelijk de contouren terug van een oude paashymne, ‘Victimae Paschali laudes’. Louis Bourgeois, een componist die meewerkte aan het Geneefse Psalter, zei zelf: “We hebben melodieën gebruikt die wij vroeger mísbruikt hebben!” Met ‘vroeger’ bedoelde hij: in de katholieke kerk, vóór de Reformatie.”
Het verhaal gaat dat Calvijn het kerkorgel afschafte, omdat hij instrumentale muziek te frivool vond; het zou afleiden van de tekst.
“Dat is ook niet helemaal waar. Het orgel werd in Calvijns tijd namelijk sowieso niet gebruikt om gemeentezang te begeleiden, dat kwam pas in 1628. In Noord-Nederland zie je nog wel oude dorpskerkjes zonder orgel, of met een 19de eeuws orgel. Dus nee, Calvijn schafte het orgelspel niet af, want er viel niks af te schaffen. Hij voerde het gewoon niet in.”
Maar zelfs dat is geen louter calvinistische gedachte, zegt Luth. “Calvijn huldigde daarmee een oud standpunt uit het vroege christendom: de menselijke stem gold als het meest pure instrument, en daarom weerde men andere instrumenten uit de eredienst. Ja, Luther heeft het koor en het orgel later wel toegelaten. Maar Calvijn hield het op eenstemmige gemeentezang.”
Eenstemmig? De Psalm- en Hazeu Zangers uit Nieuwleusen zingen langzaam én meerstemmig…
“Ja, naderhand zijn er meerstemmige zettingen van de psalmmelodieën gemaakt. Maar die waren bedoeld voor de huiskamer, niet voor de kerk. Wat vandaag trouwens ook erg in de lift zit, is het bovenstem zingen: het plaatsen van een tweede stem boven de melodie. Vooral op de Veluwe wordt dat steeds populairder. Zelf zie ik dit eigenlijk meer als een ‘invented tradition’. Waarschijnlijk is het in de 17de eeuw spontaan gegroeid, maar dan binnen de huiselijke kring. Nou ja, en misschien werd het hier en daar oogluikend toegestaan tijdens de dienst. Maar het cultuurfenomeen is nu zelfs door de UNESCO erkend als immaterieel erfgoed. En muziekwetenschappelijk bezien kun je daar vraagtekens bij te zetten.”
Hoe gaat het nu met de psalmen?
“Enerzijds goed: in de Nederlandse kerkboeken is nog steeds het gehele Geneefse psalter terug te vinden. Daar mogen we best wel trots op zijn. Want uitgerekend in die landen waar het psalter destijds geboren is, Frankrijk en Zwitserland, zie je alleen nog de meest populaire melodieën terug. Anderzijds staan de psalmen ook onder druk van wat ik maar noem ‘het vrolijke christendom’: evangelische groeperingen, die liever hun oor te luister leggen bij individuele emoties dan bij de objectiviteit van die psalmteksten.”
Zelf ken ik twee versies van psalm 146, ‘Prijs den Heer’ met blijde galmen’: de wat zwaarmoedige zetting van het Geneefse psalter én een opgewekt marslied van Johan de Heer.
“Ja, terwijl binnen het Geneefs psalter de toonsoorten juist zo nauw samenhangen met de tekst! Per thema kozen de componisten een passende kerktoonsoort. Zo gebruikten ze – net als vroeger in de synagoge overigens – graag frygische melodieën voor psalmen over boete en berouw. Het zogenaamde mixolydisch werd gebruikt voor teksten over de schepping en de grootsheid van het universum, zoals in psalm 19, ‘Het ruime Hemelrond…’ Vroeger herkenden mensen meteen de sfeer van zo’n kerktoonsoort. Maar ja, wanneer je niet meer dagelijks met dat idioom in aanraking komt, wordt het onderscheidingsvermogen voor zulke nuances vanzelf minder. Het is nou eenmaal niet zo dat we geboren worden met een chip voor gregoriaans of Bach of Madonna… De waardering van bepaalde muziek is vooral een kwestie van opvoeding en cultuur.”
Verschillende vormen van psalmzang
• De psalmodie is de oudste vorm: een onberijmde psalmtekst met daarboven een melodie. Psalmodieën worden zowel binnen de synagoge als binnen de katholieke, oosters-orthodoxe en anglicaanse kerk nog veel gezongen.
• Het psalmlied is berijmde oudtestamentische psalmtekst, maar dan aangevuld met nieuwtestamentische interpretaties. Het heeft een rijmschema en meerdere strofen. Voorbeeld: “Een vaste burcht is onze God” van Maarten Luther.
• De calvinistische psalmberijming kent net als het psalmlied een rijmschema en strofen, maar beperkt zich tot de oudtestamentische psalmtekst. Soms bleek die lastig in een rijmschema te vatten en moest de vertaler woorden invoegen, zogenaamde ‘stoplappen’. De calvinistische psalmberijming heeft in Nederland de meeste ingang gevonden.
In 1566 maakte Petrus Datheen de eerste berijming van het Geneefse psalter in het Nederlands. In 1773 werd zijn vertaling vervangen door wat nu de Oude Berijming of Statenberijming heet, en die in 1973 weer werd vervangen door de Nieuwe Berijming. Overigens is de Datheen-vertaling nog steeds in gebruik binnen sommige Oudgereformeerde kringen, bijvoorbeeld op de Zuid-Hollandse eilanden.