Beeld: Klaas de Vries, foto Bart Grietens

Componist Klaas de Vries is al decennialang een internationaal begrip in de hedendaagse muziek. Vorige zomer werd hij tachtig. Nu alle feestgedruis rond zijn jubeljaar geleidelijk verstomt – deze maand hoopt hij 81 te worden − heeft de maestro tijd om te mijmeren over de Zeven Deugden.

Fortitudo (moed)

‘In mijn jeugd verhuisden we heel vaak, dus ik was op een gegeven moment al aan mijn derde middelbare school toe. Ik deed gymnasium; eerst in Zwolle, toen in Groningen, en vervolgens gingen we naar Delft. Maar in die tijd hadden scholen niet die uniformiteit van nu, de niveaus waren heel verschillend. In Delft belandde ik in de vierde klas en bleek daar verschrikkelijk achter te lopen. Toen dacht ik: moet ik dat gymnasium nou echt nog afmaken? Ik weet toch allang dat ik musicus wil worden. Dus heb ik tegen mijn ouders gezegd: “Ik wil eigenlijk stoppen en toelatingsexamen doen voor het conservatorium.”
Gelukkig waren zij allebei grote muziekliefhebbers, mijn moeder was een uitstekend amateurpianiste, en ze hebben me geen strobreed in de weg gelegd. Meteen zeiden ze: “Dat is goed, maar dan moet je wel je middelbareschooldiploma via de LOI halen.” Nou, ik ging eerst hoofdvak piano studeren, daarna muziektheorie en ten slotte compositie. Maar dat conservatorium slokte me dusdanig op dat ik mijn schooldiploma nooit meer heb gehaald. Ik vraag me af: was dit nou een soort dapperheid …? Of kwam het gewoon doordat ik mijn bestemming al zo vroeg wist?

Eigenlijk heb ik nooit écht dapper hoeven zijn. Ik heb nooit in extreem dramatische situaties verkeerd en ik heb geen idee wat ik dan zou hebben gedaan: dapper zijn of toch maar vluchten? Je weet van tevoren niet hoe je zult reageren.
Als jongetje heb ik trouwens wel één keer een buurmeisje uit het water gehaald, tijdens een vaarvakantie. Ze viel tussen twee boten in en ze kon niet zwemmen. Toen had ik toch die adrenalinestoot om dat te doen. Misschien kun je dat dapper noemen? Maar ja, ik kon wél zwemmen, dus zo dapper was het nou ook weer niet. En voor de rest, ach ja …’ Lachend: ‘Alles wat gevaarlijk is, daar ben ik bang voor.’

Temperantia (matigheid)

‘In het dagelijks leven ben ik een heel matig mens, ik doe geen buitenissige dingen. Ik drink af en toe een glaasje maar niet veel, en ik eet ook niet veel. Maar waar het om kunst gaat, ben ik juist enorm anti-matig! Zeker in mijn eigen werk. Er zijn mensen die iets maken en dan zeggen: “Zo, dit is best aardig.” Daar kan ik zelf geen genoegen mee nemen. Voor mij moet iets aan de hoogste kwaliteit voldoen – nou ja, dat is mijn streven, hè? Een voorbeeld van matigheid vind ik de muziek die vandaag de dag ‘neoklassiek’ heet, zoals Einaudi en zo. Maar ja, dat is wel waar een grote massa mensen gek op is. Mensen dromen erbij weg, ze vinden het rustgevend. Prima dus dat het er is, maar zelf vind ik het vervelend.’

Iustitia (rechtvaardigheid)

‘Ik liep laatst over de markt in Rotterdam. Daar vroeg een mevrouw of ik een petitie over Gaza wilde tekenen, van Artsen zonder Grenzen. Ja, dat doe ik dan wel. Ik ben ook al jaren lid van Amnesty International. Veel verder gaan mijn daden eigenlijk niet, maar dit geeft me althans het gevoel dat ik íets doe. Ik word wel een beetje moedeloos als ik zie dat alles om macht gaat. Zo’n Trump, een veroordeelde vastgoedhandelaar die gewend is om allerlei dealtjes te sluiten … Ik denk weleens: wat is erger, Trump die van alles doet en iedereen in verwarring brengt, of een kabinet-Schoof dat helemaal niks doet?

Natuurlijk word ik soms boos over al het onrecht in de wereld, maar dat heeft dat zo weinig zin. Ik vind het bijvoorbeeld heel pijnlijk wat Israël − een land dat mede is ontstaan door het dieptepunt in onze Europese geschiedenis: nazi-Duitsland − nu met de Palestijnen doet. En dat je niet hardop mag zeggen dat je dat heel erg vindt, want dan noemen ze je al gauw een antisemiet. Ik probeer er weleens voorzichtig over te praten met mijn Joodse vrienden. De een zegt: “Tja, geen enkele oorlog is fraai.” Een ander roept: “Netanyahu is een fascist!” Ik zou dat zelf niet durven zeggen, hij wel. Het is ontzettend ingewikkeld.’

Geloof, hoop (fides, spes)

‘Geloof en hoop hangen met elkaar samen. Die gaan over dingen die je niet in de hand hebt en die niet rationeel zijn. We kunnen niet zonder geloof en hoop. Het niet-rationele is nu eenmaal onderdeel van hoe wij mensen in elkaar zitten. Als je het irrationele geen enkele plek geeft, kun je je beter laten vervangen door AI.

Ik heb hier een boek in de kast staan dat rond 1980 een cultboek was: Gödel, Escher, Bach van Douglas Hofstadter. Gödel is de wiskundige, Escher de kunstenaar en Bach de componist. Het gaat eigenlijk over logica. Het centrale hoofdstuk is een heel lange formule, waarin Gödel bewijst dat je in elk logisch systeem één axioma nodig hebt; iets dat niet te bewijzen valt en waarvan je denkt: oké, dat moet ik maar gewoon aannemen, anders kan ik nergens beginnen. Dus het is een soort loop: om iets te bewijzen moet je iets hebben dat je níét kunt bewijzen. Dat is precies die kier naar het geloof, waarvan ik denk: we kunnen niet zonder.

Ook in de kunst heb je geloof en hoop nodig. Als wetenschapper weet je dat de uitkomst klopt, zolang die niet wordt gefalsifieerd. Als kunstenaar weet je dat niet. Je kunt een stuk componeren waarvan je zelf denkt: zo, heb ik dát even goed gedaan! Maar je weet nooit of het ook echt zo is.

Ik ben vaak aan iets begonnen waarvan ik geen idee had of het zou lukken. Zoals een opera, of eigenlijk een ‘scenisch oratorium’: A King, Riding. Gebaseerd op The Waves van Virginia Woolf. Tijdens het maakproces zeiden anderen al: “Waar ben je aan begonnen?” Tja, ik ben niet gelovig in religieuze zin, maar toen was ik wel aangewezen op de hoop en het geloof dat ik het tot een ‘goed’ − tussen aanhalingstekens − einde zou brengen.
De première was in 1996, in De Munt in Brussel. Reinbert de Leeuw dirigeerde, er was live elektronica en we hadden vier ensembles samengevoegd. Maar ja, het stuk bleek wel controversieel. Na acht minuten liep een tiende van het publiek al de zaal uit. Toen ik na afloop het podium opkwam, riep de halve zaal: “Bravo!” en de andere helft: “Boe!” Dat was geen prettig gevoel, kan ik je verzekeren. De reacties waren sowieso extreem. Sommigen zeiden: “Dit stuk heeft mijn leven veranderd.” Maar in welk opzicht, dat wisten ze dan zelf ook niet precies.’

Caritas (liefde)

‘Ja, caritas …! Dat gaat weer om rechtvaardigheid, eerlijk delen, je bekommeren om de ander – een houding die we vaak zo missen. Overigens ben ik niet echt antikapitalistisch; daarvoor ben ik te vaak in Rusland geweest. Daar zag ik hoe het niet-belonen van prestaties, van een stap extra zetten, mensen totaal verlamt. Ze hebben een baan, maar ze raken verveeld en onverschillig. Dat merkte ik als ik geld wilde ophalen bij een loket; dat moest toen nog. Sta je dus meer dan een half uur in de rij en nét als je aan beurt bent, gaat het loket dicht voor een paar uur. En op elke verdieping van het hotel zit iemand bij een samowar, maar ook die doet verder eigenlijk niks; je hoeft die mensen nergens om te vragen, want daar zijn ze niet voor. Dat systeem werkt dus niet.

Tegelijk heb ik grote moeite met het roofkapitalisme, waarbij de grens van wat één persoon bezit steeds buitenproportioneel wordt overschreden. Ik bezocht in Rotterdam een lezing waarvan het thema me heel interessant leek: wanneer is iemand te rijk? Nou, de grens lag zo’n beetje bij anderhalf miljoen, daarboven heb je eigenlijk al te veel. Maar sommige mensen hebben niet een miljoen, die hebben miljarden en willen alsmaar meer. Daar zit weinig caritas achter, denk ik. Een huis kopen is voor de jongere generatie praktisch onmogelijk geworden, dat heb ik in mijn nabije omgeving gezien. Zelfs een studentenkamertje kost 900 euro of zo.
Dat komt natuurlijk door de schaarste, maar ook door de drang van mensen om te verdienen aan die schaarste. Die excessieve rijkdom ontstaat in datzelfde systeem waaraan wij allemaal mee moeten doen. Dat is toch eigenlijk pervers? Dat geld zou je op een heel andere manier moeten verdelen, en daar zijn ook al veel voorstellen voor gedaan. De Franse econoom Thomas Piketty zegt in zijn Kapitaal in de 21ste eeuw zoiets als: “Wanneer je al die rijkdom een beetje afroomt, kun je al ontzettend veel problemen oplossen.” Dan knikt iedereen ja en amen, iedereen is er in theorie mee eens. En toch blijft het onbespreekbaar. Verschrikkelijk vind ik dat.’

Sapientia (wijsheid)

‘Mijn hele leven lang heb ik met veel plezier boeken over filosofie gelezen. Immanuel Kant − ja, dat snapte ik nog wel een beetje. Bij Hegel vond ik het moeilijker worden. Theodor Adorno schreef Philosophie der neuen Musik, maar dat kon ik op de tweede bladzijde al niet meer volgen.
Het meest recente boek was Du musst dein Leben ändern van Peter Sloterdijk, een Duitse filosoof met een Nederlandse naam. De titel is ontleend aan een gedicht van Rainer Maria Rilke en het boek van Sloterdijk gaat over één enkel moment. Namelijk als Rilke − die ook een poosje de secretaris van beeldhouwer Auguste Rodin was − naar een antiek Grieks beeld kijkt. En dat beeld zegt opeens tegen Rilke: “Jij moet je leven veranderen.”
Nu kan ik me best voorstellen dat je bij een kunstwerk opeens denkt: ik moet mijn leven veranderen, ik moet meer zus of zo. Maar over dat ene moment heeft Sloterdijk een hele dikke pil geschreven. Bij de eerste pagina dacht ik: waarom moet zo’n intuïtieve gedachte zo uitvoerig en ingewikkeld worden beschreven? Al is het wel een speels boek: je moet raadseltjes oplossen die steeds ingewikkelder worden. Dat lukte me dan nog nét.’
Lachend: ‘Af en toe had ik zin om het boek weg te leggen, want ik dacht: kom zeg, het moet wel een beetje leuk blijven! Toch heb ik het helemaal uitgelezen. En mijn conclusie was dat Sloterdijk probeert om dat ene moment helemaal uit te benen en als het ware volledig objectiveren: wat gebeurt er nou precies op zo’n moment van plotseling inzicht? Een deel gaat bijvoorbeeld over sport: hoe je jezelf moet verbeteren, steeds maar weer een grens verleggen, verder en verder … En daar verbindt Sloterdijk weer die boodschap van dat beeldhouwwerk aan. Want “Je moet je leven veranderen” betekent ook: “Je moet altijd blijven leren, altijd blijven oefenen.” Kijk, dat vind ik toch wel wijsheid.’

Wie is Klaas de Vries?

Componist en pianist Klaas de Vries (Terneuzen, 1944) studeerde bij Otto Ketting aan het Koninklijk Conservatorium Den Haag, waar hij in 1974 de Compositieprijs won. Later werd hem tweemaal de prestigieuze Matthijs Vermeulenprijs toegekend; in 1983 voor zijn orkestwerk Discantus en in 1998 voor het scenisch oratorium A King, Riding.
De Vries laat zich vaak inspireren door de literatuur. Hij doceerde aan twee conservatoria, zoals het Twents Conservatorium (tot 1981) en het Rotterdams Conservatorium (tot 2009), naast meerdere gastdocentschappen in binnen- en buitenland.
Klaas de Vries is getrouwd met mezzosopraan Gerrie de Vries. Ze hebben twee kinderen (violiste Jellantsje de Vries en acteur Abel de Vries) en een kleinkind.

(Dit interview verscheen eerder in het Nederlands Dagblad)

Waardeer je dit artikel?

Je las het gratis, maar je kunt je waardering ook laten blijken met een financiële bijdrage. Dan help je mij om als freelancer te blijven werken!

Mijn gekozen donatie € -