Beeld: Catharina Luhulima / ‘Koffers’, olieverf op doek
Eind maart 1951 toonde het Polygoon Journaal de ontscheping van de eerste groep ‘Ambonezen’ die, huiverend in te dunne kleding, voet aan Rotterdamse wal zetten. Werden die beelden door Philip Bloemendal van een monter, ja guitig commentaar voorzien, bij de vermoeide reizigers overheersten onzekerheid en heimwee.
Op Nederlands ‘dienstbevel’ moesten ongeveer 3500 Molukse KNIL-militairen met hun gezinnen, in totaal zo’n 12.500 mensen, ‘tijdelijk’ uitwijken naar het kille thuisland van de kolonisator. Zestig jaar later herdenkt de Molukse gemeenschap deze exodus.
Wegener – de Persdienst, maart 2011
“Toen ik mijn schoonvader vertelde dat ik een huis wilde kopen, zei hij: ‘Waarom? We gaan straks toch weer terug?’”
Een typerende reactie, benadrukt August Nahumury (74). “Ik ken oude mensen die tot op vandaag hun hutkoffers niet hebben uitgepakt. Tegen beter weten in klampen ze zich vast aan de gedachte dat ze alsnog teruggaan.”
Het is de diepe ontgoocheling van de eerste generatie. Na jaren trouwe dienst binnen het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) volgde in 1951 níet de verwachte onafhankelijkheid als Republiek der Zuid-Molukken, maar ontslag en ballingschap in een ver, vreemd land. Geen exercities in uniform, maar doelloos thuiszitten. Geen soldij maar ‘zakgeld’.
Geschiedenisboek
Esther en August Nahumury-Samallo waren tieners toen ze met hun ouders naar Nederland kwamen. Inmiddels zijn ze een toonbeeld van integratie. Ze spreken vloeiend Nederlands, hun vijf kinderen kregen hier een degelijke opleiding en trouwden allemaal met Nederlanders.
Zo kalm en sereen als Esther Nahumury erbij zit, zo spraakzaam en emotioneel is haar man. O zeker, hij kan goed met Nederlanders opschieten. “Op individueel niveau,” voegt hij eraan toe. Want door de overheid voelt hij zich nog altijd terzijde geschoven. “In geen enkel Nederlands geschiedenisboek lees je iets positiefs over de Molukkers.”
Het begon al in 1946, toen August als 7-jarig jochie aan vaders hand in Indonesië een school binnenstapte. “Achteraf pas besef ik hoe ongemanierd het Nederlandse schoolhoofd mijn vader toesprak: ‘Wat moet jij hier?’ Mijn vader legde uit dat ik naar school wilde. Maar toen hij vertelde dat hij militair was, zei die man: ‘O, dan heeft je zoon toch geen school nodig? Je kunt hem zelf opleiden voor het leger.’” Bitter: “Een kind als ik hoefde blijkbaar niks te leren, behalve hoe je andere mensen moest doodschieten.”
Collaborateurs
Na de politieke omwenteling in 1949 waren het de Indonesiërs die hem buitensloten. Molukse KNIL-militairen werden als collaborateurs gezien. En op school werden hun kinderen behandeld ‘als loslopende honden’ zoals Nahumury het omschrijft.
Tien jaar was hij, toen een groep oudere jongens hem na schooltijd opwachtte. “Ze duwden me op de grond, trokken mijn kaki uniform uit en schilderden met rode en witte verf de Indonesische vlag op mijn rug: ‘Daar, landverrader!’ Ik durfde bijna niet naar huis, zo bang was ik dat mijn vader mijn rug zou zien..!”
In geen enkel Nederlands geschiedenisboek lees je iets positiefs over de Molukkers
(August Nahumury)
In het voorjaar van 1951 vertrokken Esther en August met hun ouders naar Nederland. De bootreis vonden ze avontuurlijk: “Er was een zwembad, je kon zelfs naar de film!” Na aankomst kregen de militairen ontslag en werden verdeeld over spartaanse ‘woonoorden’: voormalige concentratiekampen, werkkampen en kloosters. Want er heerste woningnood in het naoorlogse Nederland; normale huizen waren niet beschikbaar.
Het gezin Nahumury betrok een barak in Tungelroy bij Weert, een voormalig werkkamp. Hun woonruimte was een kamer van twee bij vijf meter, met een gordijn verdeeld in een woon- en slaapgedeelte.
‘Zwarte Piet’
“We kwamen ’s nachts aan, maar de volgende ochtend was ik al vroeg op,” vertelt August. “Terwijl iedereen nog lag te snurken, sloop ik het kamp uit. Aan de horizon zag ik namelijk een torenspits. En ik had op plaatjes van Hollandse dorpen gezien dat de school altijd vlakbij de kerk stond.”
Aangezien de meeste woonoorden ver buiten de bebouwde kom lagen, werd het een fikse wandeling. “Maar toen ik eindelijk in dat dorp aankwam, hoorde ik opeens kinderstemmen: een schoolplein! Zodra de kinderen mij zagen, holden ze op mij af en gilden: ‘Zwarte Piet, Zwarte Piet!’ Ach, die kinderen wisten niet beter.”
Gelukkig kwam er een meester naderbij, die zelf warempel net uit Indonesië was teruggekeerd en Maleis sprak. Dankzij hem kwam August in de eerste klas. Lachend: “Daar zat ik dan als puber in die schoolbankjes. Nóg voel ik hoe de tafel op mijn bovenbenen drukte.”
Esther had op de ‘nonnenschool’ in Jakarta al Nederlands geleerd. Maar voor August is de late start van zijn opleiding een struikelblok gebleven. “Om mijn eigen kinderen geen taalachterstand te laten oplopen, dwong ik mezelf om thuis Nederlands te praten. Met als gevolg dat ze geen Maleis spreken. Jammer.” Esther: “Onze oudste zoon heeft later een cursus Indonesisch gedaan. Maar eigenlijk hadden we ze tweetalig moeten opvoeden.”
Treinkaping
Naast zijn loopbaan bij Defensie werkte August Nahumury 35 jaar “met veel plezier” als voetbaltrainer. Eén pijnlijk moment herinnert hij zich, tijdens de treinkaping bij Wijster in 1975. “Toen ik die avond het veld opkwam en ‘Hallo jongens!’ riep, kreeg ik voor het eerst geen antwoord.”
Hij schrok, maar begreep meteen dat de spelers geen raad wisten met de situatie. “Dus heb ik gezegd: ‘Jongens, vanwege de recente gebeurtenissen – waarmee jullie het niet eens zijn en ik óók niet – houden we ditmaal een korte training. Daarna gaan we naar de bestuurskamer, want ik wil met jullie praten.’ Na afloop heb ik uitleg gegeven: wat zijn Molukkers en waarom zijn ze hier? Dat werd een goed, open gesprek. Sindsdien hebben we altijd een prima verstandhouding gehad.”
Voelen de Nahumury’s na zestig jaar nog heimwee? “Nee hoor”, zegt Esther. “Als ik maar af en toe op vakantie naar Indonesië kan. En dan hoef ik niet per se naar de Molukken. Ik heb daar toch niemand meer.”
August: “Onze kinderen en kleinkinderen wonen hier. Maar het land van je ouders vergeet je nooit. Kijk maar hoe Nederlandse Molukkers allerlei ontwikkelingsprojecten opzetten, om de Molukken te helpen. De verbondenheid blijft.”
De landelijke herdenkingscampagne ‘60 jaar Molukkers in Nederland’ was een gezamenlijk initiatief van het Museum Maluku in Utrecht, de Stichting BUAT en het Landelijk Steunpunt voor Educatie Molukkers (LSEM). Het hele jaar door werden in symposia, exposities, voorstellingen en publicaties zowel verleden als heden, maar vooral de toekomst van de Molukkers belicht.