Bijdrage aan het liber amicorum ter ere van mijn moeders 70ste verjaardag, 20 februari 2005
Beeld: Viggo Johansen: ‘Glade jul’ (Gelukkig kerstfeest), 1891
“She knows that I’ve been doing something wrong
But she won’t say anything
She thinks that I was with my friends yesterday
But she won’t mind me lying
Because
Mother stands for comfort
Mother wil hide the murderer
It breaks the cage, fear escapes and takes possession
Like a crowd rioting inside –
(make me do this, make me do that)
Am I the cat that takes the bird?
To her the hunted, not the hunter
Mother stands for comfort
Mother will hide the murderer
Mother hides the madman
Mother will stay Mum”
(Kate Bush)
Vier jaar was ik, toen ik ’s winters longontsteking kreeg. Mijn bed stond in de huiskamer, met het uitzicht op de kerstboom. Boven in die kerstboom hing, tussen het snoer vol groen-blauw-rood-geel opgloeiende sparappeltjes, een engeltje. Het droeg een gewaad van rood- en goudkleurig karton onder het porseleinen hoofdje en zwaaide een scepter met een gouden sterretje. Het had goudpapieren vleugels en wit porseleinen haar in een knoetje. Het rode manteltje was afgezet met iets wat op wit bont moest lijken.
Het was een heel bijzonder engeltje en jij had het voor mij gekocht, althans in mijn beleving.
Van die longontsteking herinner ik me voornamelijk de rol die jij speelde. Dat je ‘s nachts bij mij in de huiskamer sliep. Dat was gezellig. Koortsige kinderen slapen onrustig en hebben steeds dorst en dus dronken we – in het gedempte licht van de gekleurde kerstboomlampjes en onder het kritisch oog van dat engeltje – telkens van de Rivella die jij pas had ontdekt en die we allebei lekker vonden. (Laat niemand mij vertellen dat Rivella iets is van de jaren ’90: wij kenden het 40 jaar geleden al, in nagenoeg dezelfde flessen!)
Het zal eveneens in mijn kleutertijd zijn geweest dat we vaak picknickten op zandverstuiving De Haere. Soms met tante Mien en Jan, soms met tante Ali en Hanneke, maar ook wel met z’n tweetjes. De met grove dennen omgeven Haere, waar op die vreemde zomerdag als door een Godswonder opeens een kristalheldere rivier door het witgouden zand bleek te stromen. Een onwerkelijk schouwspel, het decor van een droom: jij en ik alleen in de woestijn, aan de oever van dat magische riviertje. Nou ja, alleen – een eind verderop, aan de overkant, hurkte zwijgend een meneer zonder gezicht, in wat ik mij herinner als een soort kaki tropenpak, maar hij bleef slechts een figurant.
Achteraf zei jij dat het water koud was geweest, ijskoud. Die gewaarwording is aan mij voorbijgegaan. Ik heb nog verscheidene malen terug gewild naar dat riviertje, maar na die ene keer leek het voorgoed verdwenen. Het zou nog jaren duren eer ik vernam dat het ontsprongen was aan een defecte waterleiding.
Die nuchtere verklaring heeft mijn illusie niet kunnen schaden. Het zonovergoten landschap met die heldere stroom, versmolten met een kinderbijbelillustratie van Jezus’ doop in de Jordaan, is voor altijd in mijn ziel geëtst. Het behoudt zijn functie als dierbare jeugdherinnering, zij het omgeven met een waas van weemoed.
Een van de belangrijkste dingen die je mij hebt meegegeven is de ontvankelijkheid voor het religieuze.
Ik denk dat geloof iets is dat je bij voorkeur met de paplepel ingegoten krijgt. Volgens mij is het (nog) moeilijker om na een atheïstische of agnostische opvoeding op latere leeftijd godsdienstig te worden dan om de omgekeerde weg te bewandelen, met hoeveel vrees en beven dit laatste ook gepaard kan gaan.
Natuurlijk zijn er mensen die complete psychotrauma’s hebben overgehouden aan een al te restrictieve geloofsopvoeding. Gelukkig ken ik ook andere voorbeelden: mensen die weliswaar hun Bijbelinterpretatie hebben bijgesteld en soms ook andere rituelen hebben gezocht, maar in wier bestaan het geloof toch voortleeft als een basisvertrouwen in en binding met de Allerhoogste; de binding die sommigen zo stoer als “dat lijntje naar boven” aanduiden.Bij ons thuis – bij jou, opa en oma – waren we niet aan een kerkgenootschap gebonden, maar eerbied stond hoog in het vaandel. Tegelijk ben ik grootgebracht met een alwijze, aandachtige God en een lieve, benaderbare Here Jezus die ook van dieren hield. Van huis uit heb ik zeker geen afschrikwekkend Godsbeeld meegekregen.
Je hebt eens gezegd: “Gek hè – als ik me als kind een voorstelling van God probeerde te maken, dan had Hij altijd het gezicht van mijn vader.”
Zo’n visualisatie is voor mij niet weggelegd. Ook voor mij is God een aanspreekbare Aanwezigheid, met mannelijke en misschien zelfs grootvaderlijke trekken. Maar ik zie geen gezicht en geen gestalte.
Anders is dat met Jezus. Een relatief jonge doch troost brengende verschijning, vrij naar de plaatjes in de kinderbijbels van Anne de Vries en W.G. van de Hulst. Een Jezus die een enkele keer ook fel kan uithalen, zoals tijdens de Tempelreiniging.
En altijd heeft Hij de oogopslag van mijn moeder.