Jezelf snijden, branden of slaan – het wekt meer afgrijzen dan mededogen. De ene buitenstaander denkt aan een enge modegril uit emo- en gothic subculturen, de ander wijst het af als destructieve aandachttrekkerij.
Ook veel hulpverleners hebben zo hun vooroordelen. ‘Niet reageren, dan houdt het vanzelf op,’ luidde een bekende vuistregel binnen de GGZ. Die visie lijkt inmiddels achterhaald.

(Wegener / de Persdienst, 10-08-2011)

Het woord ‘zelfbeschadiging’ roept een clichébeeld op: labiele meisjes en jonge vrouwen die hun lichaam met mesjes of brandende sigaretten bewerken, als theatraal middel om medelijden te wekken. In werkelijkheid echter is dit gedrag allerminst voorbehouden aan jongeren en vrouwen. Sterker nog: het is relatief zelden bedoeld om aandacht te trekken. “De meeste mensen die zichzelf beschadigen houden het juist jarenlang verborgen,” zegt Maurice Ploem (46), beeldend kunstenaar en ervaringsdeskundig trainer van GGZ-hulpverleners.

Zelf begon hij als jongetje van een jaar of 7 met hoofdbonken. “Ik voelde ontzettend veel spanning van binnen, die ik op deze manier probeerde kwijt te raken.” Die spanning kwam voort uit de thuissituatie: een ogenschijnlijk leuk gezin, dat emotionele verwaarlozing, mishandeling en seksueel misbruik als een loodzwaar geheim met zich meedroeg. Later zocht Maurice soelaas in andere vormen van zelfbeschadiging, zoals zichzelf slaan of stukken huid verwijderen om vervolgens de wonden te laten ontsteken. Gedrag waarop een professioneel taboe rustte, zodat het in therapiesessies nauwelijks bespreekbaar bleek.

Houtskool

Maurice’ uiteindelijke redding lag in zijn artistieke aanleg. Rond zijn 19de jaar begon hij met tekenen en schilderen. “Eerst werkte ik in dromerige pasteltinten en een stijl waardoor sommigen mij in de antroposofische hoek plaatsten. Maar na een aantal jaren liep ik daarin volledig vast. Pas zodra ik met houtskool ging tekenen, begon het echt te stromen. En toen kwam de geest uit de fles: via houtskooltekeningen kon ik mijn ware emoties van binnen naar buiten brengen. Dat was vaak heel confronterend, angstwekkend ook. Maar de houtskool heeft me wel geholpen om bij die diepere laag te komen, waar niet alleen de echte pijn zat, maar óók de kracht tot overleven en de zin ín het leven.”

Inmiddels heeft Maurice Ploem zijn zelfbeschadigingsgedrag ‘onder controle’, zoals hij het behoedzaam formuleert. Sinds 2008 is hij verbonden aan de Landelijke Stichting Zelfbeschadiging. Als ervaringsdeskundig trainer is hij intensief betrokken bij het project ‘Met Mij Alles Goed’, dat een nieuwe aanpak voor GGZ-hulpverleners lanceert.

Symptoombestrijding

“Tot dusver leerden professionals tijdens hun opleiding dat je zelfbeschadiging niet mag ‘belonen’ met aandacht, maar dat je het moet negeren zodat het vanzelf ‘uitdooft’,” aldus Maurice. Maar wanneer het gedrag dan inderdaad stopt, mag je hooguit van geslaagde symptoombestrijding spreken. Want zelfbeschadiging heeft diverse belangrijke functies, legt hij uit: “Soms is het een uiting van zelfhaat, soms een poging om spanning te laten afvloeien. Daarbij dient de toegebrachte lichamelijke pijn om de veel ergere, maar angstvallig verborgen psychische pijn te ‘overstemmen’. En inderdaad: het kan ook een communicatievorm zijn, een wanhoopskreet om aandacht. Maar die aandacht is dan wel echt nodig.”

De Landelijke Stichting Zelfbeschadiging wil GGZ’ers daarom stimuleren om zelfbeschadiging niet langer te negeren als destructief gedrag, maar het juist te benutten als ingang naar een opbouwend therapeutisch contact. “Het is namelijk essentieel om samen met de cliënt voorzichtig te onderzoeken en te verwoorden welke specifieke functie het op dát moment heeft. Pas dan kom je bij de kern van het probleem.”

Controle

Het ultieme doel blijft wel om zelfbeschadigend gedrag onder controle te krijgen, alleen al vanwege de soms ernstige gevolgen: “Ik ken mensen die blijvend gehandicapt raakten doordat er pezen waren doorgesneden.” Maar hoe gevaarlijk soms ook, zelfbeschadiging is iets wezenlijk anders dan een suïcidepoging, beklemtoont Maurice Ploem. “De enige overeenkomst tussen zelfdoding en zelfbeschadiging is de wens om het lijden te verlichten. Maar in tegenstelling tot zelfdoding is zelfbeschadiging altijd een poging tot herstel, vanuit de intentie om verder te leven.”

‘Van litteken naar taal’
Zelfbeschadiging komt internationaal voor bij 1-4 % van de totale bevolking. 18 % daarvan zijn jongeren; 33 % heeft een psychiatrische geschiedenis, met diverse diagnosen als depressie, post-traumatische stress-stoornis of persoonlijkheidsproblematiek.

In Nederland hebben de Landelijke Stichting Zelfbeschadiging en Hogeschool INHolland een 2-jarig project opgezet, onder de titel ‘Met Mij Alles Goed; van litteken naar taal’. Rode draad is de zoektocht naar een ‘taal’ om de complexe en overweldigende emoties achter zelfbeschadiging communiceerbaar te maken. Het project bestaat uit drie onderdelen: een reizende expositie van kunstwerken die de psychische ontreddering visualiseren, een trainingsprogramma voor GGZ-hulpverleners en tot slot een onderzoek naar de trainingseffecten door drs. Nienke Kool, in opdracht van het lectoraat GGZ-verpleegkunde van INHolland.

Volgens Nienke Kool maken wetenschappers onderscheid tussen ‘zelfbeschadiging’ en ‘automutilatie’. Hoewel die Latijnse term een letterlijke vertaling is, verwijst die naar ernstig verminkend gedrag, vaak onder invloed van wanen en hallucinaties. ‘Zelfbeschadiging’ duidt op een meer doelgerichte handeling.

Expositie en trainingsprogramma hebben van 2009 – 2011 tien psychiatrische instellingen aangedaan. In elk daarvan volgden 40 medewerkers de trainingen. Op 7 oktober worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd tijdens een afsluitend symposium in het VU Medisch Centrum te Amsterdam.