Op 16 februari (2014) dient een Zwols café de locatie voor een ongewone bijeenkomst. Op initiatief van de Stichting Donorkind gaat een groep jongeren in gesprek om ervaringen uit te wisselen. Eén ervaring delen ze alvast: het volstrekte niet-weten wie hun biologische vader is.

(de Stentor,  februari 2014 – stockphoto Pixabay)


ZWOLLE – “Van adoptiefkinderen is het inmiddels geaccepteerd dat ze op zoek willen naar hun biologische roots. Maar voor donorkinderen spreekt dat nog steeds niet vanzelf.”
Aan het woord is Ties van der Meer, voorzitter van de Stichting Donorkind. Met de term ‘donorkinderen’ doelt hij op mensen die werden verwekt via kunstmatige inseminatie met donorsperma (KID). Ook hijzelf is indertijd langs deze weg ter wereld gekomen.
Op 16 februari houdt de stichting haar vierde ontmoetingsdag voor deze groep. Van der Meer: “Het blijkt voor de meesten heel opluchtend om eindelijk eens hardop van gedachten te kunnen wisselen. Vaak is de KID  jarenlang verzwegen als een gezinsgeheim. Voor sommigen is het ook de eerste keer dat ze een ander donorkind zien.”

Twee loketten

KID wordt vanaf eind jaren veertig toegepast bij echtparen van wie de man onvruchtbaar was. Vanaf de jaren zeventig maken ook  single vrouwen en lesbische paren gebruik van deze mogelijkheid, hoewel niet alle klinieken  bereid zijn alleenstaande ‘wensmoeders’ te behandelen.
Spermadonoren waren tot 1990 als regel anoniem. Artsen drukten de ouders doorgaans ook op het hart om hun kind vooral niets over de KID te vertellen. Sterker nog: het gold vaak als een contra-indicatie wanneer je als wensvader al aan derden had verteld dat je onvruchtbaar was. Dan kon het te verwekken kind immers nooit meer voor jouw biologische kind doorgaan.

Omdat er in de loop der jaren toch wat ethische vraagtekens rezen bij die geheimzinnigheid en bij verwekker die nooit meer te achterhalen zou zijn, werd in 1990 het tweelokettensysteem ingevoerd. Wensouders  konden kiezen tussen ‘A-donoren’ die anoniem zouden blijven en ‘B-donoren’ die bereid waren om zich later desgewenst bekend te maken. Ook toen bleef het merendeel anoniem.
Pas in 2004 trad de Wet Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting in werking. Daarmee werd anoniem spermadonorschap in Nederland verboden − mede omdat veel nakomelingen identiteitsproblemen bleken ondervinden, die vergelijkbaar zijn met de problematiek die we ook bij adoptiefkinderen zien.

Nog steeds is KID een beladen thema. “Wanneer je als donorkind aan anderen vertelt dat je een onbekende donorvader hebt, krijg je vaak te horen: ‘Wat raar!’” weet Van der Meer. “Nog zo’n standaardreactie is: ‘Vind je dat niet erg?’ Nee, wie van jongs af met dit besef opgroeit, vindt dat niet erg. Wel blijf je een stukje kennis over jezelf missen. En we zien dat de psychische last zwaarder wordt naarmate mensen het later te horen krijgen. Dan is het heel verwarrend wanneer jij plotseling geen bloedverwant van je vader blijkt te zijn. Je idee van ‘familie’ klopt niet meer. Dan moet je je als het ware opnieuw een identiteit gaan vormen.”

Vernietigd

“Mijn zus en ik zijn van verschillende donoren. Daar hebben mijn ouders bewust voor gekozen. Zij redeneerden: als één donor misschien een erfelijk probleem heeft, zit ons andere kind daar tenminste niet mee.”
We noemen haar Fiona. Haar echte naam geeft ze liever niet prijs; de manier waarop ze is verwekt ziet ze als een privékwestie. Al weten haar beste vrienden het wel: “Mijn zus en ik zijn qua uiterlijk en karakter totaal verschillend. En dan wil je toch weleens aan een vertrouwd iemand uitleggen hoe dat komt.”

Zestien was Fiona toen ze ‘het’ van haar moeder hoorde. Haar vader was niet bij dat gesprek. “Ik denk dat het te moeilijk voor hem was. Mijn vader is nogal gesloten over dit soort onderwerpen.”
Fiona herinnert zich niet haar directe reactie, wel haar desillusie en onzekerheid. “Je papa is je papa, hè? Zo denk je als kind. En dan blijkt dat ineens toch anders te liggen.”
Rond haar twintigste trok ze de stoute schoenen aan en benaderde de Veluwse kliniek waar ze was verwekt. “Maar ik kreeg te horen dat alle donorgegevens waren vernietigd, vanwege zijn privacy. Toen heb ik geprobeerd om erin te berusten. Maar toch bleef de vraag: wat was het voor iemand? Is hij bijvoorbeeld muzikaal, net als ik? De informatie die ik heb is heel summier: blauwe ogen, haarkleur, lichaamslengte. Geen bloedgroep, nee. Ook geen hobby’s of karaktertrekken.”

DNA

Via Stichting Donorkind liet Fiona enkele jaren geleden een DNA-profiel opstellen voor de Fiom-KID-databank. “De kans dat ik een halfbroer of -zus ontmoet is groter dan dat ik de donor vind. Donoren krijgen soms wel 25 nakomelingen, of nog meer. Ja, het mooiste zou natuurlijk zijn dat ik erachter kom wie híj is…”
En dan?
Behoedzaam: “Tja, dat hangt ook van die persoon af, hè? Of hij openstaat voor een ontmoeting. Zo niet, dan zou ik wel graag een foto willen, en iets meer informatie over zijn interesses. Ik wil me graag een beeld kunnen vormen waardoor ik bepaalde eigenschappen van mezelf beter kan plaatsen.”

De een worstelt meer met het ‘niet weten’ dan de ander, beseft Fiona. “Maar tegen donorkinderen die er erg mee zitten, zou ik willen zeggen: praat erover. Zoek iemand die je vertrouwt; schrijf je verhaal desnoods op, of maak een tekening… Maar onderkén je gevoelens en probeer ze te verwoorden. Op z’n minst tegenover jezelf”

Stichting Donorkind

Uitgangspunt van de Stichting Donorkind is dat iedereen het recht heeft om te weten wie zijn/haar biologische ouders zijn. Sinds 2010 werkt de stichting samen met de Fiom, die samenwerkt met het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis (CWZ) in Nijmegen en een speciale DNA-databank beheert. Tot dusver (februari 2014) zijn er 12 matches met donoren en 56 matches tussen halfzussen en -broers. Verder streeft Stichting Donorkind naar kennisverwerving en bespreekbaarheid van spermadonorschap.
Update 2017: naast de DNA-test via Fiom maken ook steeds meer donorkinderen gebruik van  andere DNA-tests en internationale DNA-databanken.