Het begon met een Facebookpost van Luister-hoofdredacteur Jan Vredenburg. Net teruggekeerd van de plechtigheden rondom het achthonderdjarig bestaan van het Kreuzchor in Dresden, vroeg hij zich hardop af: waarom bestaat in Nederland zo’n eeuwenoude traditie eigenlijk niet? En vervolgens: hoe denkbaar is het dat ook in ons land zo’n koorschool annex havo/vwo-opleiding verrijst? Margaretha Coornstra sprak met een vijftal Nederlandse koorkenners.
(Luister, november/december 2016
Afbeelding: Bouwe Dijkstra dirigeert het Roder Jongenskoor, Kampen Boys Choir en Martini Jongenskoor. Foto Freddy Schinkel)
Engeland en Duitsland, onze geografische buren, koesteren een benijdenswaardige zangtraditie. Het King’s College Choir in Cambridge bestaat bijna zeshonderd jaar, het Kreuzchor in Dresden en het Thomanerchor in Leipzig bestaan zelfs achthonderd jaar.
Luister-hoofdredacteur Jan Vredenburg bezocht in 2012 respectievelijk 2016 de jubileumvieringen van beide Duitse koren. Deze zomer maakte hij Facebook-vrienden deelgenoot van zijn Hingerissenheit, maar stelde tevens de vragen: “Waarom kennen wij zo’n traditie eigenlijk niet?” en “Kan iemand mij een Nederlands jongenskoor noemen dat ouder is dan honderd jaar?”
Jazeker, luidde een antwoord op die laatste vraag. In 2015 vierde het Stadsjongenskoor Oldenzaal zijn eeuwfeest. Daarna bleef het stil, dat wil zeggen: er volgde een levendige gedachtewisseling, maar een echte traditie kon niemand aanwijzen.
Toch iets om over na te denken. Is het een cultuurhistorische kwestie? Speelt het calvinisme een rol? Zo herinner ik me uit mijn eigen jeugd dat conservatief reformatorische kerkgenootschappen geen cantorij hadden… Tijd voor een gesprek met een vijftal Nederlandse koorkenners.
“Ik denk dat er sowieso een cultuurhistorisch verschil is,” bevestigt Rens Tienstra, dirigent bij de Kathedrale Koorschool Haarlem. “Nederland versus Duitsland of Engeland, dat is appels en peren vergelijken. Het Nederlandse grondgebied is klein vergeleken bij het Duitse en Engelse. En hoeveel grote kathedralen hebben wij helemaal? De Sint-Jan, de Utrechtse Dom en de Sint Bavo. Maar kijk je naar Engeland, dan zie je minstens 25 kathedralen. En daar is inderdaad vanaf de vroege middeleeuwen een traditie gaande. Bedenk ook dat die kathedralen in Engeland meestal waren ontstaan vanuit een oude abdij. Nou, hoeveel abdijen hadden we in middeleeuws Nederland? Egmond en Rijnsburg, maar verder moet je wel héél goed zoeken. En we weten dat er in de middeleeuwen door kinderen werd gezongen. Maar of er een geïntegreerde opleiding was zoals nu in Dresden…?”
En ja, het calvinisme speelde ook een rol, beaamt Mariëtte Effing, dirigent van dat inmiddels 101-jarige Stadsjongenskoor Oldenzaal. “Hier is de Reformatie op een andere manier beleefd en gepraktiseerd dan in Duitsland en Engeland. In Duitsland had je Luther en die hield van muziek. In Engeland had je de Anglicaanse kerk met een rijke muzikale liturgie. Maar in Nederland volgden we vooral Calvijn en die heeft muziek zo’n beetje verbannen uit de kerk. Naar mijn idee hebben de Nederlanden sinds Reformatie ook weinig grote componisten meer gekend.”
Effing noemt nog een aspect aan de koorpraktijk uit vroeger eeuwen: armoede als drijfveer. “School was niet voor iedereen weggelegd. Het feit dat jij in een koor mocht zingen, betekende: een opleiding − dus kansen voor de toekomst − en een dak boven je hoofd. Bekend zijn de verhalen van jongens die tijdens hun mutatie een hoge stem gingen faken om bij hun koor te mogen blijven. Ze ontkenden hun stemwisseling en zongen met falset. En Bach zelf heeft op een gegeven moment verboden dat zijn leerlingen in Leipzig de straat opgingen om te bedelen. Daaruit blijkt dat het lang niet allemaal elitaire jongens waren die destijds aan de Thomasschule les kregen.”
Herleving
Dat het Stadsjongenskoor Oldenzaal in 1915 ontstond, is overigens geen toeval. Tijdens de eerste Wereldoorlog vluchtten veel Belgen naar Nederland en de parochie Oldenzaal wilde hen iets bieden: samen zingen. Dat was de directe aanleiding. Maar de oprichting van een nieuw (toen nog kerkelijk) jongenskoor paste ook binnen een breder tijdsbeeld: de laat-19de eeuwse herleving van het katholicisme in Nederland.
“Daaruit ontstonden ook de Kathedrale Koorscholen in Haarlem en Utrecht,” aldus Rens Tienstra. “Die stammen niet uit een eeuwenoude traditie, maar werden opgestart vanuit dat réveil van de katholieke kerk in Nederland. Dat was een her-stichtende en op-bouwende beweging, ook letterlijk, die teruggreep op het kerkelijk leven vóórdat de Reformatie losging. Kijk maar naar al die neogotische kerken en Cuypers’ stationsgebouw van Amsterdam Centraal.”
Vanaf het Tweede Vaticaans Concilie (1960-1963) zien we echter dat het aantal Nederlandse jongenskoren daalt van pakweg achthonderd naar een schamele vijftien stuks, vertelt Mariëtte Effing. Hoe kan dat? “Een belangrijke factor was dat vrouwen vanaf 1963 ook functies in de kerk mochten vervullen,” legt Effing uit. “Sopraan- en altpartijen konden opeens ook door vrouwen en meisjes worden gezongen. Maar op een bepaalde leeftijd vinden jongens het nu eenmaal niet leuk om samen met meisjes te zingen.”
Bovendien gooiden vrijgevochten geesten in de Nederlandse kerkprovincie nog eens de kont tegen de krib: “In 1985 kreeg je ook de Acht Meibeweging, met een componist als Antoine Oomen. Heel progressief, met eigen aanpassingen in de liturgie.”
Ongetwijfeld zijn er nog veel meer oorzaken te vinden waardoor Nederland de koortraditie van Engeland en Duitsland ontbeert. Maar hoe denkbaar is het dat we alsnog een vergelijkbare methode beproeven? Even concreet: wat behelst nu zo’n muzikale opleiding aan het Kreuzgymnasium, de Thomasschule en het King’s College, om het maar even bij die drie te houden?
Jan Vredenburg zag tijdens zijn bezoeken aan Dresden en Leipzig hoe zangtraining daar dagelijkse kost is, naast vakken als solfège, maar ook contrapunt en harmonieleer; lesstof die je in Nederland doorgaans pas in de eerste conservatoriumjaren krijgt opgediend. Verder moeten ze een instrument bespelen. En dit alles geïntegreerd binnen een volwaardige gymnasiumopleiding.
Bouwe Dijkstra (oud-dirigent en grondlegger van o.a. het Roder Jongenskoor en de Koorschool Noord-Nederland) herkent achter dat gymnasiumniveau trouwens een extra functie: “Zo selecteer je meteen op een bepaalde intelligentie. Want het is wel de bedoeling dat leerlingen muziek leren lezen, in verschillende talen en vanuit een zeker cultuurhistorisch besef. In Engeland zijn het eveneens de wat intelligentere knapen die in zo’n koor zingen. En daar krijgen ze ook muziektheorie. Bovendien moeten ze een akkoordinstrument én een melodie-instrument leren bespelen.”
Pedagogisch klimaat
Nu spreken we bij Dresden en Cambridge van (gedeeltelijke) kostscholen met strakke regels. Iets wat niet naadloos aansluit bij het pedagogisch klimaat in Nederland. Mariëtte Effing durft echter wel te stellen dat zonder het IJzeren Gordijn die traditie in Dresden en Leipzig ook niet in deze vorm was blijven bestaan: “Denk alleen al aan de mogelijkheid om te reizen. Als jij je land niet uit mocht en toch iets van de wereld wilde zien, dan moest je ergens in uitblinken, muziek of sport. Bijvoorbeeld in een koor zingen dat over de hele wereld optreedt. Daarbij komt dat in het Oostblok die kostschoolcultuur ook langer is blijven voortbestaan. En oké, in Engeland had je weliswaar geen IJzeren Gordijn, maar dat is weer een eiland, met eigen tradities en een eigen ontwikkeling. Dat zie je nu weer aan de Brexit.”
Overigens hebben kinderen vaak minder moeite met discipline dan veel volwassenen denken, weet Monica Damen. Zij was onder meer van 1998 tot 2009 bestuurslid van Vocaal Talent Nederland (VNT), een organisatie waarmee ze zich nog steeds verbonden voelt. “Wat ik me herinner is dat sommige ouders het not done vonden om überhaupt eisen te stellen aan kinderen. Die hadden iets van: moet dat nou zo streng? Zelf hadden die kinderen daar geen problemen mee.”
Rens Tienstra valt haar bij: “Toen ik nog werkte bij het Nieuw Amsterdams Kinderkoor, merkte ik ook dat de kinderen juist enorm geïnteresseerd zijn in oude muziek!”
Monica Damen: “Ik ben zelf katholiek opgevoed en zong als kind mee in het kerkkoor. En dan zongen we dus Palestrina, om maar iets te noemen.” Ze trekt de vergelijking met voetbal: “Ik herinner me dat de Arbeidsinspectie niet wilde dat we met VNT de kinderen vijf avonden per week liet optreden in een productie van De Nederlandse Opera. We moesten genoeg kinderen hebben om ze te kunnen verdelen over die vijf avonden. Dan is het ergens toch raar dat jouw voetbalgetalenteerde zoontje wél vijf avonden per week mag trainen?”
Olympus
Tido Visser (algemeen directeur van het Nederlands Kamerkoor) meent dat je Nederlandse kinderen niet in het keurslijf van een kostschool kunt drukken. Wel noemt hij de noodzaak van topniveau: “Amateurkoren en conservatoria zijn enorm belangrijk, als de spaken in het wiel. Maar tegelijk hebben we een Olympus nodig waaraan de basis zich kan spiegelen. Kijk, atletiek vergt ook een gedegen sportopleiding, maar zonder mensen als Dafne Schippers zal de aanwas gering zijn.”
Visser beklemtoont dat meerdere Nederlandse organisaties al fantastisch werk verrichten om kinderen te leren zingen. “Al is er over het geheel nog te weinig uitwisseling. Het zou goed zijn om af en toe de koppen bij elkaar te steken en ervaringen te delen. Gelukkig begint dat langzaamaan te komen. Want er zijn, ook wat betreft subsidie, veel obstakels die je alleen kunt overwinnen als je de krachten bundelt. Wij moeten als koorwereld de overheid overtuigen van de kracht van samenzang.”
Hij prijst ‘zijn’ Nederlands Kamerkoor gelukkig met de meerjarige ondersteuning door het Fonds Podiumkunsten. “Maar tegelijk is het een feit – zie het recente wegvallen van Cappella Amsterdam uit het Fonds – dat kunstinstellingen die rechtstreeks door het Ministerie worden gesubsidieerd, binnen de zogenaamde ‘Basisinfrastructuur’, beter geborgd zijn. Helaas is er geen enkel koor vertegenwoordigd in die Basisinfrastructuur. Dat maakt de koorzang onnodig kwetsbaar.”
Monica Damen: “Dat heb ik regelmatig bij het Ministerie van OCW en de Raad van Cultuur aangekaart. Dat het eigenlijk een rare beslissing was én is: dat instrumentale muziekgezelschappen wel binnen die Basisinfrastructuur vallen, maar dat vocale muziek er kennelijk níet bij hoort. En ja, dan kreeg ik wel een gewillig oor. Maar toch is het nog niet veranderd.”
Ooit koesterde Bouwe Dijkstra plannen om een jongenskostschool op te richten, met het accent op koorscholing.
“En dan op Engelse leest geschoeid, hè? In de jaren tachtig en negentig heb ik daarover gesprekken met een paar mensen gevoerd. Maar je moet dan ook verbonden zijn aan een kerk, zodat je de traditie van Evensongs en ander repertoire kunt presenteren. En in deze omgeving staan voornamelijk ‘preekschuren’ zoals ik ze noem: akoestisch ongeschikt. In Engeland is het orgel ook ingesteld op koorbegeleiding, in plaats van op de gemeentezang zoals in de calvinistische traditie.”
Hij heeft nog op het punt gestaan om een kerkgebouw te kopen: “Daar zou dan een Engels orgel in komen. Maar dat is door allerlei omstandigheden helaas niet doorgegaan.”
In de tachtiger jaren al begon Dijkstra met koorvorming tijdens de lunchpauze. Een prima formule, vindt hij: “Driemaal per week tussen de middag een boterham eten en dan veertig minuten repeteren. Kort, vaak en heftig, dat is van belang. Projectmatig hap-snap-gedoe, dat is niks. Er moet structuur zijn. Als ik opnieuw kon beginnen, zou ik kiezen voor buitenschoolse opvang met sport, spel en muziek.”
Respect
Cruciale factor in Duitsland en Engeland (en andere Europese landen!) is het vanzelfsprekende respect voor cultuur en traditie en de materiële uitingsvorm daarvan: financiële ondersteuning door de overheid. Zie de Thomasschule, zie het feit dat, zoals Dijkstra opmerkt, Duitse kerkmusicus als ambtenaar door de overheid wordt betaald. Hoewel de gemiddelde Duitser of Brit vast niet geloviger zal zijn dan de doorsnee Nederlander, koestert men het religieuze cultuurgoed.
“Maar wat voor toekomst heb je hier met een vakopleiding?” vraagt Rens Tienstra retorisch. “De Nederlandse kerkmusicus heeft het niet makkelijk! In Engeland is het mogelijk om als director of music bij een kathedraal je brood te verdienen. Maar de koorschooldocenten die ik hier ken, doen er allemaal iets naast.”
Gelukkig lijkt her en der het besef te dagen dat kunst meer invloed heeft op het welbevinden dan altijd werd verondersteld. En dat uit de term ‘linkse hobby’ een grove onderschatting spreekt van de intrinsieke troost die schoonheid ons biedt. Of, meer instrumenteel gedacht: welke heilzame effecten muziekbeoefening heeft op ons brein. Maar van overheidswege wordt die waardering nog steeds onvoldoende verzilverd.
Het moet gezegd: wie al googelend inventariseert wat Nederland zoal te bieden heeft aan de zingende jeugd, komt prachtige initiatieven tegen. Zoals de Haagse Vocal Academy of the Arts, de Koorschool Noord-Nederland of Nieuw Vocaal Amsterdam.
Niet dat elke website even uitnodigend is vormgegeven. Zo kun je als ouders terugdeinzen bij een ‘introductiefilmpje’ dat a) slechts wollige slogans over zingen toont en intussen b) een louter instrumentale (!) soundtrack laat horen. Maar andere zangorganisaties presenteren zich alleszins aanlokkelijk. Neem nu Vocaal Talent Nederland, met een mooi gefilmd videofragment waarop jongeren waarlijk wonderschoon zingen.
Dergelijke opleidingen blijven evenwel anders gestructureerd dan op instituten als het Dresdener Kreuzgymnasium en de Leipziger Thomasschule. Daar zijn muzikale, maatschappelijke en persoonlijke ontwikkeling onlosmakelijk vervlochten, ook wanneer je niet voor de internaatsvorm kiest: zang- en gymnasiumopleiding vormen één pakket. Uiteraard wordt er ’s middags gerepeteerd, men gaat mee op tournee en krijgt een grondige muziektheoretische vorming. Evenzo is bij het King’s College Choir het ‘choristership’ voor jongens van 8-13 jaar organisch ingebed binnen de (kost-)schoolopleiding. Bedenk daarbij dat het gezamenlijk oefenen onderling verbindt: in zo’n setting ben jij nooit de enige nerd in de klas die iets met klassieke muziek heeft!
Vanuit deze traditie – de natuurlijkheid waarmee school en concertpraktijk samenvallen – konden deze koren de vocale Olympus bereiken om vanaf die top uit te zwermen in over de hele wereld.
Leerplichtambtenaar
Nederland kent wel geïntegreerde basisscholen die tegelijk een goede basis bieden voor klassieke zang: de Kathedrale Koorscholen in Haarlem en Utrecht. En ja, er zijn ook middelbare scholen die muziek- en regulier voortgezet onderwijs hebben geïntegreerd, zoals de Codarts havo/vwo voor Muziek en Dans in Rotterdam en de School voor Jong Talent in Den Haag. Daar krijgen de leerlingen solfège en algemene muzikale vorming, op een niveau dat volgens beider websites aansluit bij het toelatingsexamen voor het conservatorium. Dit laatste geldt ook voor de muzikale vorming die bijvoorbeeld Vocaal Talent Nederland biedt.
Maar een specifieke kooracademie die rechtstreeks aansluit op de beroepspraktijk heeft Nederland niet. Al zijn tal van organisaties kwalitatief hoogstaand bezig, toch blijft klassieke koorzang voor tieners vooral een buitenschoolse activiteit, die daarmee los staat van hun maatschappelijke vorming. Bovendien moet je voldoende vrije tijd hebben. De leerplichtambtenaar kan immers niet toestaan dat kinderen iets eerder de les verlaten vanwege een belangrijke repetitie?
Kortom: wie klassiek zanger worden, is aangewezen op buitenschoolse lessen totdat hij/zij naar het conservatorium mag, waar de opleiding nog eens vier jaar duurt.
Maar stel je nu eens voor dat er een middelbare school opstaat en zegt: ‘Geweldig, wij bundelen onze krachten! Die vocale expertise van zo’n Nederlandse zangschool integreren wij graag in onze opleiding. Wij worden een HaVocaal, of een VWO Vocaal!’
En hoe mooi zou het dan zijn als dan de overheid – indachtig die grote voorbeelden in Engeland en Duitsland − een meerjarige pilot zou subsidiëren. In tijden dat singers/songwriters de Nobelprijs voor Literatuur kunnen winnen en zelfs een Nederlandse rockformatie een miljoen euro aan overheidssubsidie ontvangt, moet je durven dromen.