Hij was bevriend met Wim Sonneveld, ontwierp decors en kostuums voor spraakmakende theaterproducties en werkte als kunstenaar aanvankelijk abstraherend. Toch zal Jan Beutener (1932) de vaderlandse kunstgeschiedenis ingaan als modern realist. Museum MORE eert hem met een overzichtstentoonstelling: ‘After All’.

AD Nieuwsmedia, 23-01-2020. Beeld: Jan Beutener, ‘Komend van rechts’ 1995/1996. Olieverf op doek, 148 x 272. (Foto auteur).

BHet realistisch oeuvre van Jan Beutener (1932) is niet bijster omvangrijk. Bij het betreden van de zaal wordt één oorzaak op slag duidelijk: zijn aanpak is tijdrovend. Dat geldt voor zowel de glad geschilderde, quasi-fotografische werken uit de jaren zeventig als voor de latere, uit talloze ‘impressionistische’ toetsjes opgebouwde schilderijen; bijvoorbeeld het blauw-gele ‘Iets’ (2006) dat in de beleving van menige kijker een strandgezicht zal zijn.

Een tweede oorzaak is wellicht dat Beutener zijn beeldende carrière begon als (abstraherend) grafisch kunstenaar en decorontwerper en pas eind jaren zestig steeds figuratiever werd.

Een van zijn eerste officiële realistische kunstwerken is ‘Aardappels’ (1969), dat meteen een iconische status kreeg. In een onderhoudend interview met gastcurator Moniek Peters (opgenomen in de catalogus van ‘After All’) noemt hij het zelf ,,…een Nederlandse variant van Pop Art. Gewoon de aardappel erin brengen, dacht ik, die eet iedereen. Het dagelijks leven. Benen op de grond. Weg van het heilige der heiligen van de abstracte kunst. Ik bewonderde dat echt wel, en nog steeds, maar ik wilde iets doen wat van mijzelf was.”

Jan Beutener, ‘Aardappels’, 1969

‘Aardappels’ werd 1972 aangekocht door directeur Edy de Wilde van het Stedelijk Museum Amsterdam. Ype Koopmans, directeur van Museum MORE, zag het daar als middelbare scholier tijdens een excursie. ,,Ik kwam van een eiland, waar je niet snel in aanraking kwam met kunst. Maar op de middelbare school kreeg ik een tekendocent die ons meenam naar het Stedelijk.” De ‘Aardappels’ maakten op de jonge Ype een onuitwisbare indruk: ,,Ze zijn altijd in mijn gedachten gebleven als een icoon van die goeie ouwe moderne tijd, van het Cultureel Jongeren Paspoort en de Tienertoer.”
En nu hangt het ‘in ‘zijn’ museum, op de overzichtsexpositie ‘After All’, samengesteld door gastcurator Moniek Peters en de 87-jarige schilder zelf, die vandaag in levenden lijve op zaal rondloopt om nog extra tekst en uitleg te geven.

Jan Beutener, ‘Hand’

Ype Koopmans noemt Beuteners werk ,,ook, op een bepaalde manier, erotisch”. Wanneer iemand Beutener daarover nader bevraagt, maakt die zich er wat lacherig vanaf: ,,Nou, niets menselijks is mij vreemd. Maar als u ergens erotiek in ziet, dan eh…” It’s all in the eye of the beholder, wil hij maar zeggen.
Toch is dat erotische aspect onontkoombaar bij de wulpse rondingen van een appel (‘Rijp’, 2005), het malse blad van de ‘Kamerplant’ (2014) en de rode werkhandschoen (‘Hangend’, 2005), om nog maar te zwijgen van de roze huidplooien in de ‘Hand’ (2007). Deze op zichzelf neutrale onderwerpen lijken erotischer geschilderd, zinnelijker althans, dan de expliciete billen-in-onderbroek op ‘Bed’ (1978) of het zittend naakt in de spiegel bij ‘Met afstand’ (2008). Let op de titels, by the way: die zijn steeds kort maar veelzeggend.

Met de mensfiguren die Beutener omstreeks 2000 introduceert is trouwens wel iets aan de hand. Je ziet ze maar ten dele: een elleboog, twee bovenbenen, de rug van een liggende gestalte. Zo er al ergens een hoofd te zien valt, blijkt het gezicht van de toeschouwer afgewend. Dat is trouwens ook al zo bij de ‘Heer van achteren gezien’ (1972), die ons zijn kalende kruin toont. Beutener houdt dan ook niet van portretschilderen, zegt hij, want dan wordt het model te persoonlijk. Voor hem fungeert het menselijk lichaam, of stukje ervan, als onderdeel van de compositie.

Want compositie is een sleutelbegrip; daar ligt zijn prioriteit. ,,Ik begin met maat,” vertelt hij op zaal, staande bij zijn ‘Schutting’ (1974) met het stukje trottoir. ,,Hoe is de verdeling tussen bovenvlak en ondervlak? Dus het heeft te maken met bouw.”

Als die opbouw eenmaal duidelijk is, vult hij het beeld nader in. Met een structuur van planken, met trottoirtegels. En gaandeweg schildert hij het verhaal erbij. Hij laat ons zien dat er papier op de stoep is gegooid. Dat iets hards de groen gebeitste planken heeft geschampt. Dat er een hondje tegen de schutting plaste. Enzovoort.

Jan Beutener, ‘Iets’ (2006)

Zo ook wat ander werk betreft. Het beeld ontstaat in zijn hoofd en het meeste schildert hij uit zijn geheugen, benadrukt hij, desnoods ondersteund door een schets of een foto.
En tegelijk: hoe naturel de fragmenten ook aandoen, met hun ‘je zou toch zweren’-stofuitdrukking: de totaalbeelden bestaan niet. Ze zijn bedacht, gefantaseerd, gecomponeerd uit flarden die Beutener terloops ergens opmerkte en onthield. Een stukje van een kerkmuur, waarover hij als schilder besluit dat er een kind is langsgelopen met een krijtje. Een regenpijp. Een bovenarm in een zwartleren mouw. En al die composities, zo schijnbaar levensecht als ze daar hangen in het MORE, zul je in werkelijkheid nergens aantreffen.
Naast ‘compositie’ is bovendien ‘vrijheid’ een kernwaarde van Jan Beutener. ,,Ik ben beslist niet tegen abstractie’, stelt hij uitdrukkelijk, ,,maar wel altijd vóór vrijheid.” Mede daarom zwom hij met zijn keuze voor het realisme in de jaren zestig bewust tegen de stroom in. Tegen het geloof dat alleen abstracte kunst modern kon zijn. Tegen de vanzelfsprekendheid dat figuratie had afgedaan: ,,Vanzelfsprekendheid is nooit goed.”

Te zien t/m 31 mei 2020.
www.museumumMORE.nl